Spiegels
Twee kinderen in de peuter-kleuterleeftijd zaten op een trapje, voorin de kerk.
De oudste had zijn arm om de jongste heen
geslagen. Zijn hand lag op haar schouder en zijn duim streelde haar
wang. Zij zat dicht tegen hem aan gekropen en had haar hand op zijn knie
gelegd. Samen luisterden ze naar een zangeres.
Ze gingen op in
de muziek. Het gedachtenloze van de vertrouwdheid van die
twee ukken bij elkaar, daarmee lieten zij iets nog veel mooiers zien. Ze
moeten dit thuis hebben gezien, dacht
ik. Kinderen die zo lief samen kruipen, zien hoe hun ouders dat doen. Ze
weerspiegelen hun referentiekader.
Er zijn vast ook momenten dat ze elkaar de tent uit vechten, dacht ik.
Aan elkaars haren trekken. Of elkaars speelgoed in de vijver gooien.
Ze zullen uit elkaar groeien. Misschien ooit elkaars bezit en talenten
benijden. Er zijn vast ook momenten dat hun ouders elkaar de tent uit
vechten.
Maar daar, op dat trappetje was er niets van dat alles. Je kon zien dat het goed was.