Paradijsvogels
De paradijsvogels vliegen niet meer. Ze zitten ergens in het struikgewas, ze proberen bij te komen van de klap. Daarom zien we ze niet.
Een jaar geleden zagen we ze wel. Toen scheen de zon. Ze floten ons moed in, ze brachten kracht. Ze tilden ons op in het schemerland tussen wat bestond en onbestaanbaar leek. En we zweefden. Tussen angsten en dromen. Als wij niet bang waren, konden we als echte Nils Holgerssons bij de dieren op de nek zitten. En meevliegen naar landen die onze mooiste dromen zouden overtreffen.
Een jaar vliegen heeft ze vermoeid. Ze raakten veren kwijt, hun kleur verschoot. Maar dan nog steeds hadden ze ons best kunnen tillen. Ware het niet dat er twijfel ontstond. Onze hoofden – vol van vragen en zorgen – werden voor de dieren te zwaar, en we verloren hoogte.
Toen we ze daarover vragen gingen stellen, werden ze nog zwakker en vlogen we nog lager. Totdat de vleugels van de dieren langs boomtoppen scheerden en we uiteindelijk bekaf en met een enorme smak op de koude steen belandden.
De dieren vluchtten weg tussen de struiken. Natuurlijk zijn ze bang geworden. Bang voor nog meer gedenk. Voor nog meer zorgen. Ze zijn doodsbang voor onze angst dat ze er niet meer zijn. Of dat ze ons niet meer kunnen tillen. En ze hebben gelijk ook.
Komen ze terug? De tijd zal het leren. Nee, niet de tijd. Wij. Want wij kunnen de tijd leren wat ze ons moet leren. Wij kunnen kiezen. Wij kunnen niet die vogels terug laten komen, maar wel onze hoofden minder zwaar maken. Wij kunnen ervoor kiezen om onze droom belangrijker te laten zijn dan onze angsten.
Misschien niet vandaag. Of volgende week. Maar we kunnen het. Dat geloof ik.